“Je bent al de zoveelste die er op zit!” De man, oranjebruin Hollands welvaren met ontbloot
bovenlijf, stak de straat over. Even tevoren had ik me na mijn
laatste afspraak van die middag naar mijn auto gehaast, en bij het
wegrijden de betonnen pukkel over het hoofd gezien die geniepig op de
hoek van de stoep was geplaatst. Nu stond ik beteuterd naar het
resultaat te kijken. De auto hing hulpeloos op de bobbel. “Ik denk
dat d'r al wel tien auto's boven op hebben gezeten. Een onding is het!" Zijn hoogblonde vrouw was er bij komen staan. Ze
knikte; het was zo. Een onding.
In mijn hand hield ik mijn telefoon.
Ik keek ernaar. Wie moest ik nou bellen? Eerst school maar, het zou
wel iets later gaan worden.
“Ai! Dat is een gemene schade!” Twee
mannen waren aan komen lopen. De grootste van de twee ging deskundig
op zijn knieën voor de
auto liggen. “O, o, o, da's niet best! Aje pech heb is t je
versnellingsbak en aje nog meer pech heb is der nog meer kepot!”
Achter me waren al wat meer buurtjes uit t volkswijkje aan komen
lopen. Allemaal waren ze het erover eens; dit zag er niet mooi uit.
“Moar we kennen em met zen alle wel effe opbeuren denk ik zo!”
Voortvarend nam de man met de deskundige blik de leiding. Hij
dirigeerde me naar de achterkant van de auto; “Ga jij maar achterin
zitten.” Braaf nam ik plaats op de achterbank. “Nee, nee, verder!
Helemaal achterin, in de bak! En ga jij er ook maar even bij zitten.”
Dit was aan het adres van de platinablonde buurvrouw. Gehoorzaam
kropen de vrouw en ik achterin. Daar zat ik dan, met een wildvreemde
vrouw op handen en knieën
in de achterbak van mijn eigen auto. De buurvrouw had geen last van
de ongemakkelijke situatie en begon meteen gezellig tegen me aan te
kletsen terwijl een stuk of wat mannen zich aan de voorkant van de
auto verzamelden. Eentje, de magerste van allemaal, had zich aan de
achterkant geposteerd, om de auto bij het terug rollen tegen te
houden. Die had het leukste uitzicht voor hij straks overreden zou worden,
bedacht ik.
De mannen begonnen te tillen, de auto begon te wiegen en
liet een vreselijk schrapend geluid horen, maar plots voelde ik de
wielen weer rollen. Het ding stond weer op straat. Onmiddellijk
vielen er mannen op de grond om de schade op te nemen.
Ze stapten in en uit mijn auto, startten de motor,
rommelden aan het stuur. “Wat heb jij een mazzel gehad, jochie! Je
heb alleen een kras en een deukie!” Instemmend werd er gebromd;
mázzel, zeker weten.
Ik
keek om me heen, het was inmiddels een aardig oploopje geworden.
Uitbundig en opgelucht begon ik handen te schudden en te bedanken,
zelfs degenen die alleen hadden staan toekijken. De mannen liepen
door, lachend handgebaren makend, nee, het was niks, ben je mal. Hun
taak zat er op, ze hadden zich een natuurlijke raad geweten met deze
situatie en koelbloedig een damsel in distress geholpen. Iedereen
keerde terug naar de orde van de dag.
Ik stapte in de auto. Ik moest ook
gaan, ik was al te laat voor school. Wat was ik blij met die handige
kerels die zich binnen minuten meester maakten van de situatie. Maar toch voelde ik me ook wat beschaamd. Wat was ik eigenlijk vlot vervallen in de rol van hulpeloze vrouw die zich - o, cliché - met een auto in een klunzige situatie had gemanoeuvreerd. Waarom was ik zelf niet iets voortvarender in actie gekomen? De mannen hadden een
leuk verhaal voor op de verjaardag zondag. En ik had mazzel. En een
kras en een deukie. Op m'n ziel.
2 opmerkingen:
Hulpeloos? Alsof jij er nog iets tegen in had kunnen brengen. Wist je trouwens dat die mannen de hele dag op de hoek staan te wachten om een damsel in distress als jij te kunnen redden. De hulp niet aanvaarden had veel grotere schade aangericht! Dan waren het heel wat meer gedeukte ego's. Dat wil je ze toch ook niet aan doen? Enne, we sijn op de wereld om mekaar, om mekaar, te hellupu niewaar!
True! :)
Een reactie posten